De volgende 20 gouden regeltjes zijn eenvoudig toe te passen in een graadklas.
- Houd de instructie kort. In graadklassen moet je de 'motivatiefase' beperken zodat je onmiddellijk tot de instructie kan komen. Probeer de leerlingen te motiveren met uitdagende oefeningen.
- Durf eens de kinderen onmiddellijk met een nieuw probleem individueel aan het werk te zetten. 'Zoek er al eens op!' Met de deur in huis vallen, kan ook motiverend zijn.
- Als het ene leerjaar rechts zit en het andere links, zorg er dan voor dat je zo dicht mogelijk bij de groep staat aan wie je klassikale instructie geeft. Op die manier stoor je de andere groep minder.
- De rechtse kant van het bord gebruik je voor die groep die rechts zit, de linkse kant voor de groep die links zit. Indien mogelijk kan je ook voor twee aparte borden zorgen in je klas.
- Als je de leerlingen van de twee leeftijdsgroepen door elkaar zet, gebruik dan naamkaartjes met één kleur per klas. Zo weet je onmiddellijk met wie je te doen hebt.
- Indien de leerjaren beiden binnen eenzelfde vak eenzelfde onderwerp hebben, geef dan de instructie aan de volledig klas. Zo kan je voor beide klassen bijvoorbeeld hetzelfde materiaal hanteren.
- Wanneer je aan beide leerjaren dezelfde les gezamenlijk geeft, bestaat het gevaar dat de oudste groep steeds aan het woord is. Zij hebben die leerinhoud al gehad of kunnen gewoon het gestelde probleem beter aanpakken. Wees hierop attent.
- Zorg bij een gezamenlijke les voor differentiatie in jouw instructie en in de verwerkende oefeningen. Geef moeilijkere oefeningen voor de ouder leerlingen en gemakkelijkere voor de jongere. Je kan tijdens de instructie de jongere leeftijdsgroep ook al eens laten nadenken bij de moeilijkere oefeningen.
- Een zwakke leerling uit het hogere leerjaar kan soms veel hebben aan een lesmoment voor het lagere leerjaar. Benut deze differentiatiekans!
- Wanneer één groep zelfstandig aan de slag is, moet je iets als tempodifferentiatie voor deze groep voorzien. Leerlingen die vlugger klaar zijn moeten iets om handen hebben. Zo voorkom je dat ze jou en de andere leerlingen storen.
- Het moet duidelijk zijn voor de leerlingen wat ze mogen doen als ze klaar zijn met een opdracht. Noteer dit bijvoorbeeld op het bord.
- In hogere leerjaren kan je verbetersleutels voorzien. Op die manier kunnen zij zelfstandig hun eigen werk verbeteren.
- Als één groep zelfstandig aan het werk is, laat je deze groep zoveel mogelijk zelfstandig aan het werk. Laat ze hulp vragen aan elkaar of biedt hen ander hulpmateriaal aan waardoor jij jouw volledige aandacht aan de andere groep kan besteden.
- Wanneer kinderen individueel aan het werk gaan, moeten ze weten hoelang ze hieraan mogen werken. Op die manier zijn de oefeningen klaar vooraleer het volgende instructiemoment staart.
- Indien je een hele lestijd lang één leerjaar individueel laat werken, houdt dit in dat er nadien heel veel oefeningen op verbetering liggen te wachten. Zorg daarom best voor minstens één klassikaal moment binnen een lestijd.
- Bij een klassikaal verbetermoment van één klas, kan je ook even de aandacht vragen van de andere klas. Bijvoorbeeld bij een moeilijke oefening of kan je de oudere leerlingen de oefening laten uitleggen.
- Zorg voor heterogene groepen binnen groepswerk. Zo voorkom je dat het lagere leerjaar 'zwakker scoort'.
- Doe aan 'sociale vorming' binnen de klas. Laat leerlingen elkaar helpen, laat ze van elkaar leren.
- Versterk het 'wij-gevoel' binnen de klas. Zorg ervoor dat de leerlingen zich verbonden voelen met elkaar en vermijd het gevoel dat ze uit twee klassen bestaan.
- Heb als leerkracht vertrouwen in jezelf. Een goede leerkracht worden, is een proces van vallen en opstaan. Zoek zelf uit welke regels, methodes jou het best liggen en pas deze toe in de praktijk.
Bron: Artikel 'Praktische tips bij het organiseren en leiden van een graadsklas' - Paul Veevaete
VEEVAETE P., 'Praktische tips bij het organiseren en leiden van een graadsklas', Katholieke Schoolgids, 1992, Nr.5, pagina's 220 - 221.